Het doel van analoge branddetectie is om goederen en/of mensen te beveiligen tegen beginnende brand en zo eventueel een tijdige evacuatie op gang te zetten. Een branddetectiesysteem bestaat uit een centraal besturingssysteem met lussen die door het gebouw lopen waarop sirenes, stuur- en inleesmodules, handbrandmelders en verschillende soorten detectoren kunnen worden op aangesloten. Via de modules, die zich op de lussen bevinden, kunnen verschillende toepassingen gestuurd of ingelezen worden zoals: sprinklerinstallaties, liften, HVAC, contacten van deuren, … .
Het verschil tussen analoge adresseerbare en conventionele branddetectie is dat er bij analoge systemen wordt er exact aangegeven waar een incident (brand, sabotage, storing…) heeft voorgedaan omdat elke detector een uniek adres heeft. Dit heeft als grote voordeel dat je meteen weet waar de brand zich bevindt zodanig er snel op te kunnen reageren. Hoe groter het gebouw, de risico’s en het aantal lokalen, zones,.. is een analoog adresseerbaar systeem sneller aan te raden als een conventioneel systeem. Een conventioneel systeem geeft aan dat er een incident (brand, sabotage, storing, …) is, maar de exacte locatie is niet meteen geweten.
De brandmeldcentrale (in de NBN norm spreekt men over een CIE – Control and Indicating Equipment) kan bij analoog adresseerbare systemen in een gesloten ringnetwerk geplaatst worden om zo met andere brandmeldcentrales te kunnen communiceren. Via speciale modules kan een visualisatie of een doormelding naar een telefoon plaatsvinden. Hierdoor kan de verantwoordelijke steeds op de hoogte gehouden worden van eventuele storingen of alarmen.